Het publieke debat over ons onroerend erfgoed laait op. Dat is een goede zaak, het toont aan dat ons onroerend erfgoed springlevend is. Maar alle verschillende meningen over het Gravensteen, de Boerentoren of de Grote Vleeshal tonen vooral aan dat er een bezorgdheid is over hoe we ons erfgoed in Vlaanderen moeten bewaren en doorgeven aan de komende generaties. Als erfgoedminister deel ik die bekommernis.

Eerder dan over herbestemmingen zou ik het over herwaarderingen willen hebben. We mogen ons erfgoed niet vernauwen tot 'gebruikspotentieel'. Onze monumenten vertellen het verhaal van Vlaanderen, over wat onze voorouders geloofden, hoe ze werkten, waarom ze trots waren op artistieke of economische verwezenlijkingen, hoe ze samenleefden in een gemeenschap. Elke plek heeft daarom een eigen ziel en is dus uniek. Elke herwaardering van een monument vraagt daarom maatwerk.

Als het over plekken gaat, heeft Unesco daar zelfs een definitie voor. De ziel van een plek ('spirit of place') is de combinatie van tastbare en niet-tastbare elementen die samen een plek maken tot wat die is. De ziel van een plek wordt gemaakt door architecten en bestuurders, maar ook door gebruikers en iedereen die actief - en vaak erg verschillend van elkaar - betekenis kan geven aan een plek. Daardoor kan die plek doorheen de tijd veranderen en tot verschillende groepen behoren. Elk van die groepen voegt iets toe aan 'zijn' plek vanuit de trots op een verwezenlijking of de liefde voor zijn of haar stad.

Vakmanschap

En in Vlaanderen hebben we heel wat om trots op te zijn. Het Grote Vleeshuis in Gent werd door onze voorouders gebouwd met de hoogst mogelijke graad van baanbrekend vakmanschap. Je moet maar naar het dakgebinte kijken om dat te beseffen. De fierheid van de middeleeuwse gilden en van de steden zélf op hun verworven vrijheden spreken uit elke steen en balk van het Vleeshuis, net zoals die klinkt uit elk middeleeuws belfort of stadhuis.

Voor die felbevochten vrijheid en hun vakmanschap werden de Gentenaars geroemd in heel Europa. Met dergelijke getuigenis van stedelijke fierheid spring je dus respectvol om. En je bevraagt de erfgenamen van fiere Gentenaars van toen hoe zij vandaag die zin voor vrijheid, fierheid en ondernemend vakmanschap willen gereflecteerd zien. Ik betwijfel ernstig of er dan een fietsenstalling uit de bus komt.

Ik heb begrip voor de financiële uitdagingen van de stad en dat een prangend mobiliteitsprobleem aangepakt wordt. Maar laat een fietsenstalling dan ook tijdelijk zijn. En laat ons samen met de Gentenaars nadenken over een meer definitieve invulling en er een toonbeeld van Vlaamse erfgoedzorg van maken. Nooit eerder trok de Vlaamse Regering zoveel geld uit voor de restauratie en herwaardering van erfgoed als de laatste jaren. Maar even belangrijk hebben we met ons beleid ingezet op de bestemming van ons erfgoed. De herwaardering van de plaats die ons erfgoed in onze publieke ruimte inneemt. Aan leegstaande, want ondergewaardeerde, en dus wegkwijnende kerken, kloosters, kazernes of vleeshallen heb je als gemeenschap immers niets.

Niet alle monumenten kunnen casco gerestaureerd worden om dan een zoveelste 'ontmoetingsplaats' te worden. Daar is geen draagvlak voor en het is ook slecht voor het erfgoed.

Samenwerken met de privésector is geen neoliberaal beleid (Verpoest, DM 2/2), maar verderzetting van de geschiedenis. Nergens heb ik gesuggereerd om het Vleeshuis in privéhanden te geven. Maar pretenderen dat erfgoed louter een publieke aangelegenheid zou zijn, is het licht van de zon ontkennen.

De kern van het debat heeft niets te maken met de vraag of het erfgoed in publieke of private handen is, maar gaat over het respect voor de ziel van de plek. En de nieuwe toekomst die we ons Vlaams erfgoed willen bieden. Liefst een die zo dicht mogelijk bij de originele bestaansreden en het originele verhaal aanleunt.

Net zo min als aan monumenten is er in Vlaanderen geen gebrek aan technisch en intellectueel talent, steeds - gelukkig - gekruid met het nodige pragmatisme. Een vernieuwende aanpak vraagt geen zoveelste ad-hocoplossing, maar visie en denken op langere termijn. Dat heeft niets te maken met antifietsbeleid (Eeckhout, DM 30/1), maar met een pro-erfgoedbeleid. Ik vertrouw op de kracht van die brede maatschappelijke erfgoedzorg en zal er met ons agentschap alles aan doen om dit wind in de zeilen te geven.